Methode en verantwoording

Op twee manieren wordt gekeken naar de verblijfsduur: vanaf de start van opname naar het einde van de opname (vooruitkijkend) en vanaf het einde van de opname naar de start van de opname (terugkijkend). Zowel bij het vooruitkijken als bij het terugkijken is het einde van de opname op twee manieren gedefinieerd: als de laatste declaratie en als het overlijden. In totaal levert dit dus vier verschillende analyses op. De verblijfsduur op basis van vooruitkijken is met name geschikt om de potentiĆ«le invloed van regelgeving op de verblijfsduur vast te stellen. De verblijfsduur op basis van terugkijken is met name geschikt om meer inzicht te krijgen voor de planning van verpleeghuisplaatsen. Hiermee brengt het Zorginstituut de ontwikkelingen van de verblijfsduur in verpleeghuizen in kaart, maar  worden geen uitspraken gedaan of dit al dan niet een wenselijke trend is.

Methode 1: De duur vanaf de start van opname in een verpleeghuis, tot aan de laatste declaratie van verpleeghuiszorg.

De verblijfsduur is gedefinieerd als de duur vanaf de start van de opname in een verpleeghuis, vooruitkijkend tot aan de laatste declaratie van verpleeghuiszorg (methode 1). De verblijfsduur bepaald middels methode 1 laat zien dat er vanaf 2015 een groter aandeel van de verpleeghuisbewoners een verblijfsduur heeft van 12 maanden of langer, terwijl het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur korter dan 3 maanden juist is afgenomen (zie figuur 2.1 en 2.2). Bovenstaande patronen zijn grotendeels ook te zien bij verpleeghuisbewoners die bij de start van de verpleeghuisopname een zorgprofiel VV4, VV6, VV8 of VV9 hadden (zie figuur 2.6, 2.8, 2.10, 2.11). Bij verpleeghuisbewoners met een zorgprofiel VV5 zijn er over de jaren minder schommelingen in de verblijfsduur (zie figuur 2.7), alsmede bij verpleeghuisbewoners met een zorgprofiel VV10 (zie figuur 2.12). Terwijl er juist een grilliger verloop in de verblijfsduur te zien is bij verpleeghuisbewoners met een zorgprofiel VV7 (zie figuur 2.9). Het aantal verpleeghuisbewoners dat in het verpleeghuis is opgenomen met een zorgprofiel VV1 t/m VV3 is dusdanig afgenomen over de jaren, dat het lastig is om uitspraken te doen over trends betreffende deze zorgprofielen.

Methode 2: De duur vanaf de start van opname in een verpleeghuis, tot aan het overlijden van de verpleeghuisbewoner.

De verblijfsduur is gedefinieerd als de duur vanaf de start van de opname in een verpleeghuis, vooruitkijkend tot aan het overlijden van de verpleeghuisbewoner (methode 2). De verblijfsduur bepaald middels methode 2 laat met name zien dat vanaf 2015 het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur korter dan 3 maanden is afgenomen (zie figuur 3.1 en 3.2). Het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur langer dan 48 maanden is juist afgenomen. Met name bij de verpleeghuisbewoners die bij de start van de verpleeghuisopname een zorgprofiel VV4, VV5, VV6 en VV8 hadden, is te zien dat het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur langer dan 48 maanden afneemt over de jaren (zie figuur 3.6, 3.7, 3.8 en 3.10). Bij verpleeghuisbewoners met zorgprofiel VV7 is juist een toename te zien van het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur langer dan 48 maanden (zie figuur 3.9).

Methode 3: De duur van de laatste declaratie tot aan de eerste declaratie van verpleeghuiszorg.

De verblijfsduur is gedefinieerd als de duur van de laatste declaratie, terugkijkend tot aan de eerste declaratie van verpleeghuiszorg (methode 3). De verblijfsduur bepaald middels methode 3 laat zien dat vanaf 2015 het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur korter dan 3 maanden is afgenomen (zie figuur 4.1 en 4.2). Bij een verblijfsduur van 12 tot 48 maanden is een stijging van het aandeel verpleeghuisbewoners te zien, terwijl een verblijfsduur van langer dan 48 maanden juist weer een afname van het aandeel verpleeghuisbewoners laat zien. Met name bij verpleeghuisbewoners met als laatst bekende zorgprofiel VV4, VV5, VV6 is een afname te zien van het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur langer dan 48 maanden (zie figuur 4.6, 4.7 en 4.8).

Methode 4: De duur van de overlijdensdatum tot aan de eerste declaratie van verpleeghuiszorg.

De verblijfsduur is gedefinieerd als de duur van de overlijdensdatum, terugkijkend tot aan de eerste declaratie van verpleeghuiszorg (methode 4). De verblijfsduur bepaald middels methode 4 laat zien dat vanaf 2015 het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur korter dan 3 maanden is afgenomen (zie figuur 5.1 en 5.2). Bij een verblijfsduur van 12 tot 36 maanden is een stijging van het aandeel verpleeghuisbewoners te zien, terwijl een verblijfsduur van langer dan 48 maanden juist weer een afname van het aandeel verpleeghuisbewoners laat zien. Met name bij verpleeghuisbewoners met als laatst bekende zorgprofiel VV4, VV5, VV6 en VV7 is een afname te zien van het aandeel verpleeghuisbewoners met een verblijfsduur langer dan 48 maanden (zie figuur 5.6, 5.7, 5.8 en 5.9).

Update van de cijfers t/m 2020

Deze publicatie van april 2021 bevat een update van de analyses met daarin gegevens van de jaren 2013 tot en met 2020. Hiermee is het mogelijk om weer iets verder te kijken naar mensen met een lange ligduur ten opzichte van eerdere publicaties. Het Zorginstituut zal periodiek een update geven van de gemiddelde verblijfsduur in de Wlz.