Methode en verantwoording

Op twee manieren wordt gekeken naar de verblijfsduur: vanaf de start van opname naar het einde van de opname (vooruitkijkend) en vanaf het einde van de opname naar de start van de opname (terugkijkend). Zowel bij het vooruitkijken als bij het terugkijken is het einde van de opname op twee manieren gedefinieerd: als de laatste declaratie en als het overlijden. In totaal levert dit dus vier verschillende analyses op. De verblijfsduur op basis van vooruitkijken is met name geschikt om de potentiële invloed van regelgeving op de verblijfsduur vast te stellen. De verblijfsduur op basis van terugkijken is met name geschikt om meer inzicht te krijgen voor de planning van verpleeghuisplaatsen. Hiermee brengt het Zorginstituut de ontwikkelingen van de verblijfsduur in verpleeghuizen in kaart, maar  worden geen uitspraken gedaan of dit al dan niet een wenselijke trend is.

Minder mensen met (heel) korte verblijfsduur

Het aandeel mensen met een heel korte verblijfsduur (<3 maanden) is afgenomen sinds de invoer van de Wlz in 2015, dit komt door de afschaffing van tijdelijk verblijf wat nog mogelijk was ten tijden van de AWBZ, maar niet meer vanaf de invoer van de Wlz. Vanaf 2015 heeft daarom juist een groter aandeel van de verpleeghuisbewoners een verblijfsduur heeft van 12 maanden of langer. 

Ook (heel) lange verblijfsduur lijkt te verminderen

Afhankelijk van de gekozen methode om de verblijfsduur te analyseren, kan het resultaat veranderen, omdat er meer of minder gegevens beschikbaar zijn om te analyseren door de gekozen uitgangspositie.  Het beeld voor verblijf van 48 maanden of langer is daardoor nog niet volledig te analyseren, maar in de meeste analyses lijkt ook dit aandeel mensen te dalen over de tijd. Omdat deze mensen zo lang in een verpleeghuis wonen, duurt het ook heel lang voordat je weet wat de totale verblijfsduur per bewoner was, daarom is over deze categorie ook de meeste onzekerheid in de analyses.